Chinese precisie en Japanse traditie

Concert gaat helaas niet door!
De Chinese violist Qingzhu Weng, aan de vleugel begeleid door de Japanse pianiste Natsumi Ohno mengen al het goede van hun eigen land met de Europese tradities. Het resultaat: belangwekkend vioolrepertoire en uitmuntend pianowerk op het allerhoogste niveau.

Er is veel te zeggen voor de her en der gebezigde opmerking dat de muziek van de twintigste eeuw begint bij Claude Debussy. Hij was het immers die de functionele harmonie losliet, de harmonie gebaseerd op de wetmatigheden van de klassieke tonaliteit die ook nog gold voor Richard Wagner en de laatromantische componisten na hem. Zij dreven de harmonische wetten tot het uiterste, maar lieten ze niet los. Daar was iemand als Debussy voor nodig. Zijn werk had ook direct invloed op de volgende generatie componisten. Sergej Prokofjev profiteerde in meer of mindere mate van de wegen die Debussy geopenbaard had. Allemaal beseften ze dat de traditionele harmonie, melodie en vormleer niet overboord gezet hoefden te worden, maar anders ingekleurd konden worden. Het leverde een diversiteit aan wegen op die de eerste decennia van de twintigste eeuw kenmerkten. Inhaken op de traditie en toch vooruitkijken. Muziek componeren die duidelijk zijn inspiratie vindt in het werk van voorgangers en die uiteindelijk geschreven lijkt voor veel latere generaties. De grootste componisten, de componisten die beklijven, die het hedendaagse repertoire bepalen, zijn er grootmeesters in. Witold Lutoslawski greep terug op oudere modellen en inspiratie van voorgangers, maar wist duidelijk zijn stempel op het werk te drukken. Zodanig zelfs dat het voor volgende generaties weer nieuwe aanknopingspunten bood.

‘Music is enough for a lifetime, but a lifetime is not enough for music’ zo luidt een vaak geciteerde uitspraak van Sergej Rachmaninoff. Als iemand de waarheid van deze opmerking illustreert dan is het wel Claude Debussy. In 1915 begon hij vol goede moed aan een serie van in totaal zes sonates voor verschillende instrumentcombinaties. Hij schreef een cellosonate en de sonate voor fluit, altviool en harp en in 1916 begon hij, terwijl zijn gezondheid steeds slechter werd aan de derde sonate in de reeks, de sonate voor viool en piano. Hoewel het titelblad nog steeds melding maakt van zes sonates, zou het zover niet meer komen. De Vioolsonate werd Debussy’ s zwanenzang. Het werk, opgedragen aan zijn vrouw en nog door Debussy zelf in première gebracht met violist Gaston Poulet, is karakteristiek voor de organische rapsodische stijl van de componist. Elke frase lijkt als vanzelfsprekend uit de voorgaande voort te komen. Zo is het tweede thema van het eerste deel een uitwerking van het tweede deel van het eerste thema. Dat hele eerste thema komt gevarieerd weer terug in de, gezien Debussy’ s fysieke omstandigheden, verbazingwekkend luchtige finale. Het virtuoze Intermède beviel het publieke bij de première zo dat men schreeuwde om een bissering. ‘Daar heb ik mij met klem tegen verzet’ schreef Debussy nadien. ‘Vooral omdat ik de eenheid van de complete sonate wilde eerbiedigen. Uiteindelijk hebben we de hele sonate nog een keer moeten spelen.’

Hoewel Sergej Prokofjev zeker aan het begin van zijn carrière de Russische autoriteiten de stuipen op het lijf joeg met zijn vooruitstrevende partituren had hij ook een grote belangstelling voor de barokmuziek. Zo modelleerde hij zijn Eerste vioolsonate opus 80 die hij opdroeg aan David Oistrakh naar een sonate van Georg Friedrich Händel en volgde hij het langzaam-snel-langzaam-snel-model van de barokke kerksonate. De eerste schetsen stonden al in 1936 op papier, maar het zou tot 1944 duren eer de componist het werk voltooide. De vier delen etaleren beurtelings zowel de lyrische en wat sinistere kant van de componist (het eerste en derde deel) als zijn motorische en energetische invalshoek (delen twee en vier). Volgens zijn Russische biograaf Israel Nestyev vormen de vier delen een muzikale weerslag van de problemen met de Russische machthebbers die Prokofjev ondervond nadat hij in 1935 na zeventien jaar uit de Verenigde Staten was teruggekeerd om zich weer in de Sovjet-Unie te vestigen. Prokofjev liet zich doorgaans niet zo uit over deze problemen en zweeg al helemaal over eventuele buitenmuzikale associaties in zijn composities. Alleen over de laatste sectie van het eerste deel van zijn eerste Vioolsonate, die ook even terugkeert aan het slot van het laatste deel, schreef hij veelzeggend dat het moest klinken ‘alsof de wind over een begraafplaats waait.’

Ook Witold Lutoslawski ging op een heel eigen wijze met vormen uit het verleden om. Zo speelde de Poolse componist in zijn Partita uit 1984 met de gelijknamige barokke vorm. Hoewel de muziek, geschreven in opdracht van het Saint Paul’s Chamber Orchestra voor Pinchas Zuckerman en Marc Neikrug geenszins naar barok klinkt, modelleerde Lutoslawski de thema’s van de drie hoofddelen – Allegro giusto, Largo en Presto – naar barokke ritmische gebaren. Zo is het laatste deel Lutoslawski’s interpretatie van een gigue. In de Ad libitumpassages tussen de delen worden de musici geacht te improviseren op basis van door de componist aangeleverd materiaal. Ook vlak voor het einde van het laatste deel laste de componist zo’n ad libitumpassage in.

Hoewel Lutoslawski, die zelf ook viool speelde, de virtuositeit niet schuwde, is de Partita vooral een lyrisch werk met moderne referenties aan de Poolse volksmuziek.

Paul Janssen

Grote Kerk Groede (Zeeuws-Vlaanderen) Zaterdag 8 januari 2021 Aanvang 16:00 uur

Kaarten: concert gaat helaas niet door.